door Cora Boele

Verschenen in Rotterdams Jaarboekje 2010

Wie het Rotterdams Jaarboekje openslaat op de pagina over historische en genealogische verenigingen en stichtingen treft sinds jaar en dag het Historisch Genootschap ‘De Maze’ aan, direct vermeld onder het grote ‘Roterodamum’. Het is een van de schaarse publieke aankondigingen van het bij velen onbekende genootschap. ‘De Maze’ is opgericht in 1931 en bestaat uit leden die vakmatig iets van doen hebben met de geschiedenis van Rotterdam en omstreken. Nieuwe leden worden alleen op voordracht toegelaten. Al decennialang hebben de leden van het Historisch Genootschap ‘De Maze’ gezorgd voor tal van publicaties, zeer divers van karakter. Niet alleen van zuiver wetenschappelijke aard, maar ook historische uitgaven geschikt voor een groot publiek. Nog een belangrijk, doch eveneens onbekend wapenfeit: ‘De Maze’ stond aan de wieg van ‘Roterodamum’.
Over het ontstaan van ‘De Maze’

Het gemis aan een klankbordgroep van vakgenoten bracht de hoogleraar Economische Geschiedenis aan de Nederlandsche Handels-Hoogeschool, prof. dr. Z.W. Sneller, in 1931 op het idee een kring van lokale historici te vormen. Zij zouden een stimulans geven aan de bestudering van de geschiedenis van Rotterdam en directe omgeving. Het ontbrak in de Maasstad tot die tijd aan een vereniging van historische signatuur. Andere steden kenden dergelijke verenigingen wel. Zo had Den Haag bijvoorbeeld al vanaf 1890 de geschiedkundige vereniging ‘Die Haghe’ en in Amsterdam was sinds de eeuwwisseling het ‘Genootschap Amstelodamum’ actief.

prof. dr. Z.W. Sneller

prof. dr. Z.W. Sneller (1882-1950). Na een hoogleraarschap
van vijfentwintig jaar aan de Nederlandsche
Handels-Hoogeschool en de Nederlandsche Economische
Hogeschool (NEH), veranderde professor
Sneller van academische omgeving. Vanaf 1948 trad hij
op als decaan aan de pas opgerichte Economische
faculteit van de Vrije Universiteit in Amsterdam. Bij zijn
afscheid van de NEH werd Sneller geportretteerd door
Henri Pieck. ‘De Maze’ benoemde zijn oprichter tot erevoorzitter.
Zeeger Sneller was niet een erg toegankelijk
mens en kon zeer autoritair optreden. Als voorzitter
van ‘De Maze’ hield hij zich streng aan de vastgestelde
spreektijd en mocht een voordracht uitlopen dan kapte
hij het betoog van een ‘Maze’-lid resoluut af met de
woorden Hora Est.
(foto Theo van Pinxteren – Collectie hoogleraarportretten
Erasmus Universiteit Rotterdam)

Zeeger Sneller zocht medestanders voor het plan en vond daarbij de mediëvist pater Bonaventura Kruitwagen. Samen creëerden zij in het najaar van 1931 de blauwdruk voor de eerste Rotterdamse historische vereniging. Voor de oprichtingsvergadering op zaterdag 21 november stuurden zij aan eenentwintig potentiële leden een uitnodiging. De opkomst die middag in het gebouw van de Nederlandsche Handels-Hoogeschool aan de Pieter de Hoochweg was gering. Vijf genodigden hadden laten weten als lid te willen toetreden, maar helaas verhinderd te zijn, vijf waren afwezig zonder kennisgeving en drie hadden bedankt voor het lidmaatschap, waaronder de archivaris van Dordrecht J.L. van Dalen.
Onder de mensen die wel gehoor gaven aan de uitnodiging bevonden zich –naast de initiatiefnemers Sneller en Kruitwagen– de adjunct-bibliothecaris van de Rotterdamse gemeentebibliotheek, dr. F.K.H. Kossmann, en de bibliothecaris van het Rotterdamsch Leeskabinet, J.E. van der Pot. Namens het Gemeentearchief kwam de adjunct-archivaris dr. H.C. Hazewinkel. Verder verschenen dr. C.R. Vermaas, de archivaris van Schiedam, zijn stadgenoot dr. W.J. Smit, gemeentelijke inspecteur voor het lager onderwijs te Schiedam en de secretaris van de Delftse Kamer van Koophandel, dr. C. Visser. De aanwezigheid van vertegenwoordigers uit Delft en Schiedam weerspiegelde de opvatting van Sneller en Kruitwagen over het gewenste geografische werkterrein van de nieuwe vereniging. Zij interpreteerden het begrip ‘Rotterdam en directe omgeving’ zeer ruim in termen van economische eenheid. Naast Rotterdam en alle plaatsen ten westen van de stad omvatte het ook het Westland, Delft, Gouda, Dordrecht met het eiland van Dordrecht, het eiland IJsselmonde, de Hoeksche Waard en Voorne/Putten. Of zoals krachtig verwoord in het eerste artikel van het door Sneller opgestelde reglement: het Maasgebied, wat ook doorklonk in de naam van het nieuwe genootschap, ‘De Maze’.
De acht aanwezige heren namen het besluit tot oprichting van het genootschap en kozen uit hun midden een bestuur. Sneller kreeg de voorzittershamer, de Schiedamse archivaris Vermaas trad op als secretaris en pater Kruitwagen vervulde de functie van penningmeester. Na enige discussie werd besloten alleen werkende leden, vanuit hun beroep betrokken bij de historische wetenschap, toe te laten, waarna in overleg een lijst tot stand kwam van te inviteren personen voor de eerste bijeenkomst in januari 1932 (1).
De twee initiatiefnemers en allen, die vóór 16 januari 1932 kenbaar maakten als lid te willen toetreden, zijn in artikel 3 van het reglement aangeduid als leden-oprichters van het genootschap. Deze eenentwintig dames en heren waren afkomstig uit de archiefsector, het bibliotheekwezen, de Kamer van Koophandel, het onderwijs, het wetenschappelijk onderzoek en de museale sector (2). Het reglement kon bij de eerste gewone vergadering van het genootschap aller goedkeuring wegdragen en kreeg met terugwerkende kracht 21 november 1931 als datum van inwerkingtreding. Naast de doelstelling –beoefening van de geschiedenis van het Maasgebied– werd in dit document onder meer bepaald het aantal vergaderingen per jaar met voordrachten van leden –minstens twee–, de hoogte van de jaarcontributie –’in het algemeen niet meer dan tweeëneenhalve gulden’ ter dekking van de convocaties, zaalhuur en de thee–, de procedure rond de voordracht voor nieuwe leden en de zittingsperiode van de bestuurders. Hoewel de zittingsperiode was vastgesteld op maximaal twee termijnen van drie jaar, zou de oprichter van het genootschap en samensteller van het reglement zich daar niet aan houden. Professor Sneller bleef meer dan vijf termijnen –tot 1948– voorzitter van ‘De Maze’. Zijn opvolger, mr. dr. W.F. Lichtenauer, hanteerde zelfs acht termijnen (1948-1973) de voorzittershamer. Anno 2010 dient het reglement van 1931 nog altijd als leidraad voor ‘De Maze’. Statuten zijn nimmer opgesteld. Het enige artikel dat in de loop van de tijd een aantal keren is aangepast betreft het artikel over de hoogte van de jaarlijkse contributie. Het Genoot- schap is zijn beginsel van zelfwerkzaamheid trouw gebleven: de voordrachten op de bijeenkomsten worden verzorgd door de leden en een enkele keer door sprekers van buiten de eigen kring. De onderwerpen bestrijken alle terreinen van de regionale en lokale geschiedenis, van drinkbekers uit de Romeinse tijd tot het drankgebruik in naoorlogse Rotterdamse cafés.

Naoorlogse vernieuwing
In de jaren 1945-1946 werd een poging gedaan om het Historisch Genootschap ‘De Maze’ om te vormen tot een grote regionale vereniging. Die leidde echter tot het ontstaan van een algemene lokale historische vereniging in Rotterdam. Tijdens de vijftigste vergadering op 26 mei 1945 –de eerste bijeenkomst van ‘De Maze’ na de bevrijding– kondigde voorzitter prof. dr. Z.W. Sneller een reorganisatie aan van het genootschap. Zijn voorstel paste bij de heersende euforie over de herwonnen vrijheid: De nieuw-aangebroken tijd stelt aan vele personen en instellingen eisen van herziening en hernieuwing. Het bestuur heeft gemeend, dat ook dit genootschap in de toekomst nieuwe wegen moet zoeken… Overwogen wordt ‘De Maze’ uit te bouwen tot een algemeen genootschap van belangstellenden in de locale en regionale geschiedenis, in de trant van ‘Amstelodamum’ en ‘Die Haghe’. De bedoeling is daarbij de huidige vereniging als studiekring van een beperkt aantal geschiedbeoefenaars in het nieuwe lichaam te incorporeren (3).
Snellers plan behelsde in hoofdlijnen de omvorming van ‘De Maze’ tot een grote koepelorganisatie, die alle lokale en regionale historische verenigingen van het Beneden- Maasgebied zou moeten omvatten. Dat gebied werd aan de noord- en oostzijde begrensd door de lijn Monster-Delft-Gouda- Dordrecht en aan de zuidkant door de Nieuwe Merwede, het Hollands Diep en het Haringvliet.
In de zomer van 1945 werd een reorganisatiecommissie geformeerd, waarvan naast het zittende bestuurstrio van ‘De Maze’ de oudbestuursleden mr. H.C. Hazewinkel, dr. F.K.H. Kossmann en J.E. van der Pot deel uit maakten (4). De commissie stelde conceptstatuten op en voerde overleg met Mazeleden uit de regio –Delft, Dordrecht, Gouda, Schiedam en Vlaardingen– over de te volgen strategie. Vervolgens bezochten de leden van de commissie de nodige notabelen in het Beneden-Maasgebied om steun te verkrijgen voor de grote regionale historische vereniging. Als bindend element moest een jaarboek voor ‘De Maze’ in het leven worden geroepen, waarin het Rotterdamsch Jaarboekje volledig zou moeten opgaan. Het jaarboek zou een cruciale rol spelen in het vernieuwingsproces. De animo in de regio bleek gering. Men was huiverig als ‘onderafdeling’ het zelfstandige karakter kwijt te raken. De dubbele contributie voor de leden van de lokale afdelingen vanwege het ‘Maze’-jaarboek stuitte op de nodige weerstand. Ook in eigen kring klonken kritische geluiden. Zo vond een van de leden op de ‘Maze’-vergadering van 24 november 1945 het toch wel een ernstige aderlating als het Rotterdamsch Jaarboekje zou opgaan in het regionale jaarboek. Het Rotterdamsch Jaarboekje bestond al sinds 1888, met de gemeentearchivaris als hoofdredacteur. Het invoegen van het Rotterdamsch Jaarboekje in een nieuw ‘Maze’-jaarboek zou onder meer tot gevolg hebben dat de dagelijkse kroniek van Rotterdam het veld zou moeten ruimen om plaats te maken voor een kroniek van de vele gemeenten in het Beneden-Maasgebied. Maar bleven er dan nog wel pagina’s over voor de artikelen?
Binnen de reorganisatiecommissie sloeg de twijfel toe bij gemeentearchivaris Hazewinkel. In een brief van 7 december 1945 aan voorzitter Sneller zette hij uitgebreid zijn bezwaren uiteen (5). Hij vond het Beneden- Maasgebied –weliswaar een economische eenheid– bij nader inzien toch te groot voor een algemene historische vereniging. Met een verwijzing naar het Zeeuws Genootschap schreef hij: De eenheid van de Zeeuwsche eilanden is historisch gegroeid; de Zeeuw voelt zich Zeeuw, of hij nu in Middelburg of in Zierikzee woont; tusschen de bewoners van het Beneden Maasgebied ontbreekt een dergelijke band volkomen. De historische belangstelling van den gemiddelden Briellenaar gaat niet uit naar de geschiedenis van Rotterdam of Gouda en omgekeerd. Waarmee Hazewinkel, al jaren de redacteur van het Rotterdamsch Jaarboekje, echter de meeste moeite had, zo bleek duidelijk uit de brief, was het opgaan van ‘zijn’ Jaarboekje in een te stichten Jaarboek van ‘De Maze’. Op de 54ste Maze-vergadering op 16 februari 1946 kregen de leden te horen dat de pogingen tot reorganisatie van het genootschap tot dan toe op verschillende moeilijkheden waren gestuit, zoals de hoge kosten van het uit te geven jaarboek, alsmede de weinig tegemoetkomende houding van belanghebbenden in andere gemeenten, in het bijzonder Gouda. Ziekte van de voorzitter had bovendien tot uitstel geleid. ‘Het bestuur zal de actie voortzetten, maar spreker [Sneller] voelt zich enigszins somber gestemd ten aanzien van de resultaten.’ (6) Sneller had de omslag goed aangevoeld. Binnen de reorganisatiecommissie was hij met zijn grootse plannen alleen komen te staan. De overige leden, onder aanvoering van penningmeester Lichtenauer, wensten niet langer aan een dood historisch paard te trekken en kozen op 6 april 1946 een ander traject. Het oude Rotterdam, fysiek weggevaagd door het bombardement, mocht niet worden vergeten. De door de oorlog zo zwaar getroffen stad miste volgens hen node een algemene historische vereniging. Meer dan ooit was daar behoefte aan. Commissielid Van der Pot, die niet aanwezig had kun-nen zijn bij het overleg, werd door Lichtenauer schriftelijk op de hoogte gebracht: Wij hebben daar besloten het oude plan van Prof. Sneller geheel op te geven en een nieuw comité gevormd, bestaande uit het brede bestuur minus Prof. Sneller met toevoeging van Mr. Hijmans van den Bergh, om te geraken tot een oudheidkundige vereeniging te Rotterdam, welke deze stad mede zal beschouwen in haar betrekkingen tot het geheele Maasgebied (7). Een week later, op de Maze-bijeenkomst op 13 april 1946, vernamen de leden dat Snellers reorganisatieplan van de baan was en het bestuur morele steun had toegezegd aan de stichting van een nieuw-geprojecteerd genootschap ‘Oud-Rotterdam’. Op verzoek van mr. W.C. Mees zette de voorzitter het verschil uiteen: ‘De Maze is en blijft een gezelschap van werkende leden, beoefenaren der geschiedenis; ‘Oud-Rotterdam’ zal alle belangstellenden in de geschiedenis van de stad kunnen verenigen’(8).

Roterodamum’ op eigen benen

J.E. van der Pot

J.E. van der Pot (1885-1968). Een predikant met
Rotterdamse wortels werd in 1920 bibliothecaris van
het Rotterdamsch Leeskabinet; hij zou deze taak vervullen
tot 1951. Hij smaakte het voorrecht dat zijn zoon,
dr. J.H.J. van der Pot hem opvolgde en hij bleef na zijn
pensionering nog tien jaar adjunct-bibliothecaris. Van der
Pot was zowel aanwezig bij de oprichtingsvergadering
van ‘De Maze’ als bij ‘Roterodamum’. In beide historische
genootschappen vervulde hij bestuursfuncties. Op zijn
suggestie kreeg in 1947 de nieuwe historische vereniging
de naam ‘Roterodamum’.
(foto collectie Rotterdamsch Leeskabinet)

Onder leiding van mr. W.F. Lichtenauer bereidden Kossmann, Van der Pot, Hazewinkel, Rogier en Hijmans van den Bergh de oprichting voor van een stedelijke algemene historische vereniging. Aan de statuten behoefden zij niet veel tijd te besteden, want het concept voor de grote regionale Mazevereniging kon simpel worden aangepast met hier en daar een verandering en het schrappen van de passages over onderafdelingen (9). De naam ‘Roterodamum’ was te danken aan bibliothecaris Van der Pot van het Rotterdamsch Leeskabinet. Hij had deze naam zelfs al ingebracht op de oprichtingsvergadering van ‘De Maze’ in november 1931 (10). Tot de doelstelling van het nieuwe genootschap behoorde onder meer de uitgave van een jaarboek. De keuze voor het Rotterdamsch Jaarboekje was zeer snel gemaakt. Uitgever Brusse had er wel oren naar, mits de subsidie van de gemeente Rotterdam gehandhaafd zou blijven. Onder de offerte –‘vier gulden ingenaaid bij een afname van ten minste vierhonderd exemplaren’– schreef hij:
Wij hebben er geen bezwaar tegen dat het Rotterdamsch Jaarboekje het orgaan zou worden van het op te richten genootschap ‘Roterodamum’. In tegendeel, wij zouden het zeer op prijs stellen indien hierdoor deze uitgave wat meer bestaanszekerheid en een grotere verspreiding zou krijgen. Daaraan heeft het door de jaren heen wel al te zeer ontbroken. Wel moeten wij het voorbehoud maken, dat de uitgave zijn vanouds gevestigde karakter zal behouden (11). Na een klein jaar van voorbereiding organiseerde het comité-Lichtenauer, aangevuld met Spaarbankdirecteur mr. P.E.W. Lugt en mr. J. Dutilh jr. op maandag 24 maart 1947 een bijeenkomst in museum Boijmans om te peilen hoe groot de belangstelling zou zijn. Het publiek kwam in grote getale. De drie sprekers in de overvolle aula waren de ‘Maze’-leden mr. L.J. Hijmans van den Bergh, dr. L.J. Rogier en burgemeester mr. P.J. Oud. Onder de kop ‘Openingsavond Roterodamum, met het verleden naar de toekomst’ deed het Rotterdamsch Nieuwsblad een dag later uitgebreid verslag: Gedurende de pauze is het ledental met 104 gestegen, zodat in het geheel reeds ongeveer 200 leden tot het genootschap zijn toegetreden, de helft van het gestelde minimum aantal 400. De verslaggever had ook boven water weten te krijgen hoe het met de financiën was gesteld:
Dankzij de Stichting Rotterdam 1939 en het departement Rotterdam van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, die met hun ruime giften niet alleen steun gaven, maar zelfs voor reserves zorgden, ziet de toekomst van Roterodamum er veelbelovend uit (12).
In het krantenartikel zweeg de journalist discreet over de hoogte van de ‘ruime giften’. Beide instellingen doneerden duizend gulden. Begin mei waren al 380 aanmeldingen voor het lidmaatschap geregistreerd, wat resulteerde in een oproep de oprichtingsvergadering bij te wonen.

Hotel Central aan de Kruiskade

In Hotel Central aan de Kruiskade –voor de vuurzee
gespaard gebleven in de meidagen van 1940– vond
op 14 mei 1947 de oprichtingsvergadering plaats van
het Historisch Genootschap ‘Roterodamum’.
(GAR cat. PBK 1993-1216)

Deze vond plaats op woensdagmiddag 14 mei in hotel Central aan de Kruiskade. De voorzitter van het comité van voorbereiding, mr. dr. W.F. Lichtenauer, zo meldde het Rotterdamsch Nieuwsblad op 16 mei 1947 op de voorpagina, lichtte de keuze voor de voor Rotterdam zo historische datum toe:
Wij hebben voor deze datum gekozen om een gelukkige gebeurtenis op de veertiende in te lassen. Veertien mei 1879 was de datum van de Pincoffs crisis en over wat op veertien mei 1940 gebeurd is spreken wij maar niet. De vierendertig aanwezige dames en heren keurden na enige discussie de statuten goed. Op voorstel van een van hen maakten alle leden van het comité-Lichtenauer, met uitzondering van de niet-verkiesbare Hijmans van den Bergh, de overstap naar het bestuur van ‘Roterodamum’ (13). Mr. W.F. Lichtenauer en dr. F.K.H. Kossmann traden op als voorzitter en vice-voorzitter. De overige Maze-leden
mr. H.C. Hazewinkel, J.E. van der Pot en dr. L.J. Rogier bereikten de status van bestuurslid zonder portefeuille (14). De burgemeester werd het erevoorzitterschap van Roterodamum aangeboden, een functie die Maze-lid mr. P.J. Oud enige weken later aanvaardde. De doelstelling ‘het bevorderen en verbreiden van de kennis omtrent de geschiedenis van de stad’ werd in het oprichtingsjaar in de praktijk gebracht met een lezing over de honderdste verjaardag van de eerste spoorwegaansluiting van Rotterdam en met deelname aan een herdenking (samen met ‘De Maze’) van de vierhonderdste geboortedag van Johan van Oldenbarnevelt. Aansluitend verscheen een boekje over deze Rotterdamse pensionaris; de eerste uitgave in de (kleine) reeks van ‘Roterodamum’.
Aan het einde van het jaar telde ‘Roterodamum’ al zeshondervijfenzeventig leden en twaalf donateurs. Zij kwamen als eerste in aanmerking voor Rotterdamsch Jaarboekje 1947 –vanaf deze editie op het titelblad ‘Rotterdams’ modern gespeld met een ‘s’, maar op de band nog enige jaren gedrukt met de vertrouwde ‘sch’. De lijst met donateurs en de ledenlijst, onderverdeeld naar woonplaats Rotterdam en daar buiten, kregen een plaats in het Jaarboekje. Een aantal ‘Maze’-leden bleek ook lid te zijn geworden van de nieuwe vereniging. ‘Roterodamum’- voorzitter Lichtenauer zou vanaf 1948 tevens het voorzitterschap van ‘De Maze‘ op zich nemen en pas in 1973 zijn functie bij beide Rotterdamse historische genootschappen neerleggen.

vijftigste sterfdag van ir. Pieter Caland

In 1952 werd in het kader van de Caland-herdenking op de vijftigste sterfdag van ir. Pieter Caland, 12 juni, door
het bestuur van ‘Roterodamum’ een krans gelegd op het graf op de begraafplaats Oud Eik en Duinen in Den Haag.
Mr. dr. W.F. Lichtenauer (met bril) en mr. J. Dutilh kwijten zich van hun taak. Tussen hen in is mr. H.C. Hazewinkel zichtbaar.
(GAR cat. XXXIII 826)

Tot slot
‘De Maze’ ging na de komst van ‘Roterodamum’ op oude voet verder. Het is een besloten gezelschap gebleven, klein van omvang, met als leden alleen de beoefenaren van de lokale en regionale geschiedenis in het Maasmondgebied en personen die op enigerlei wijze betrokken zijn bij een instelling van cultuur-historische aard in Rotterdam en de regio.
Het ledental van ‘Roterodamum’ nam in de loop der jaren gestaag toe, met als hoogtepunt de 3290 leden op 1 januari 2000 (15). Mede door het bindende element Rotterdams Jaarboekje geniet het genootschap bij veel historisch geïnteresseerden in Rotterdam en daar buiten –tot in Canada toe– een grote populariteit. En dankzij ditzelfde jaarboekje laat ‘De Maze’ ieder jaar heel bescheiden weer van zich horen (16).

NOTEN
1. Gemeentearchief Rotterdam (GAR), archief Historisch Genootschap De Maze, inv.nr 3.
2. Mej. dr. A.Th.C. Kersbergen, mej. dr. H.C.H. Moquette, mr. H.C. Hazewinkel en dr. E. Wiersum – Rotterdam, G.J.J. Pot – Gouda, M.C. Sigal – Vlaardingen en dr. C.R. Vermaas – Schiedam (archief); dr. F.K.H. Kossmann, dr. W. van Ravesteyn en dr. W. de Vreese – gemeentebibliotheek; J.E. van der Pot – Leeskabinet (bibliotheek); W.A. Engelbrecht – KvK Rotterdam en dr. C. Visser – KvK Delft (Kamer van Koophandel); J. Keuning – leraar Aardrijkskunde HBS Schiedam, dr. W.J. Smit – gemeentelijk inspecteur voor het lager onderwijs Schiedam, prof. dr. Z.W. Sneller – hoogleraar Economische Geschiedenis Nederlandsche Handels-Hoogeschool (onderwijs); mgr. dr. A.H.L. Hensen – (rooms-katholiek) kerkhistoricus, p. fr. dr. B. Kruitwagen O.F.M. – mediëvist en redacteur voor De Maasbode, L.J.C.J. van Ravesteyn – notaris en publicist, dr. A. van Vollenhoven – specialisatie economische geschiedenis (onderzoek); dr. D. Hannema, directeur museum Boijmans (museale
sector).
3. GAR, archief De Maze, inv.nr 6 – vergadering 26 mei 1945; notulen van de hand van secretaris dr.
L.J. Rogier.
4. Samenstelling reorganisatiecommissie: voorzitter prof. dr. Z.W. Sneller, secretaris dr. L.J. Rogier, penningmeester mr.dr. W.F. Lichtenauer en de oudbestuursleden mr. H.C. Hazewinkel, penningmeester 1936-1938/secretaris 1938-1941, J.E. van der Pot, secretaris 1941-1944 en dr. F.K.H. Kossmann, penningmeester 1938-1945.
5. GAR, archief Lichtenauer, inv.nr 493; brief van Hazewinkel aan Sneller d.d. 7 december 1945.
6. GAR, archief De Maze, inv.nr 6 – vergadering 16 februari 1946.
7. GAR, archief Lichtenauer, inv.nr 493; brief van Lichtenauer aan Van der Pot d.d. 8 april 1946.
8. GAR, archief De Maze, inv.nr 6 – vergadering 13 april 1946.
9. GAR, archief Lichtenauer, inv.nr 493 en archief Historisch Genootschap Roterodamum, inv.nr 7.
10. GAR, archief De Maze, inv.nr 3.
11. GAR, archief Roterodamum, inv.nr 6 – brief van W.L. & J. Brusse’s Uitgeversmaatschappij N.V. aan mr. L.J. Hijmans van den Bergh d.d. 29 oktober 1946.
12. Stichting Rotterdam 1939 werd in het leven geroepen met het doel de materiële en geestelijke belangen van de Rotterdamse bevolking in moeilijke tijden te behartigen. Tijdens de oorlog hield de stichting zich onder meer bezig met de organisatie van de bedrijfsvoedselvoorziening, de zogenoemde fabriekskeukens. Na september 1944 namen deze fabriekskeukens de taak van de centrale gaarkeukens van de gemeente over.
13. Ondanks hun nieuwe bestuursfunctie bij ‘Roterodamum’ bleven Lichtenauer en Rogier deel uit maken van het bestuur van ‘De Maze’ als respectievelijk penningmeester en secretaris.
14. Mr. J. Dutilh jr., werkzaam bij Vermey NV Olie- Scheepvaart & Bevrachting, werd secretaris (vanaf 1973 twintig jaar voorzitter van ‘Roterodamum’). Hij was lid van ‘De Maze’ van 1957 tot aan zijn dood in 2001. Als penningmeester trad op mr. P.E.W. Lugt, directeur van de Spaarbank aan de
Botersloot.
15. Historisch Genootschap ‘Roterodamum’, overzicht van de werkzaamheden in 1999, in: Rotterdams Jaarboekje 2000, 118.
16. Bewerkte tekst van de voordracht gehouden op de 294ste vergadering van het Historisch Genootschap ‘De Maze’ op 2 oktober 2009.